Als we de eerste kadasterkaart uit 1824 vergelijken met de topografische kaart van b.v. 2006, dan valt op dat het totale landschap veranderd is.
Heide
Eind 17e eeuw was Nederland kaal gekapt. Men had het hout nodig voor brandhout, timmerhout, scheepsbouw en voor vele andere doeleinden. Op de ontstane kale zandgronden komt dan een pioniersvegetatie van eerst mos en daarna heide. Deze heide is slechts een overgangsvegetatie, wanneer men het op zijn beloop laat, ontstaat er weer bos met berken en vliegdennen en later eiken en beuken. De mens is inventief, de heide werd begraasd met schapen, zo konden jonge bomen niet ontkiemen. Met de schapenmest verrijkte men de bodem. Na de uitvinding van de kunstmest rond 1900, nam de begrazing van de heide snel af.
Bossen
In de 17e eeuw waren de landeigenaren al begonnen met bosaanplant. Deze, hoofdzakelijk, loofbossen dienden als productiebos, jachtbos en bos, puur voor het genoegen.
Zoals gezegd nam in 1900 de begrazing van de heide snel af. De heideterreinen dreigden weer te vervallen in stuifzanden. Om dit te voorkomen werden deze gronden bebost met veelal Grove den.
De Landbouwgronden
Veel van de landbouwgronden zijn ontstaan door bossen en woeste gronden te ontginnen en te bemesten met een mengsel van schapenmest en heideplaggen. Wat opvalt dat op de kaart van 1824 deze percelen akkers waren en later veranderden in weidegebied. Had dat te maken met inklinking van de bodem, waardoor het natter werd?
Bebouwd gebied
Was er in 1824 nog sprake van een verspreid staande bebouwing, in de jaren daarna werden de tussenliggende percelen opgevuld. De logica van vroeger tijden was dat je een huis bouwt waar het nodig was, bij je land, bij een waterloop of kruispunt van wegen. Later werd er meer gedacht in termen van waar ruimte over is of de grond goedkoop.