(artikel Hoetwas, kwartaalblad Historische Vereniging Leersum, maart 2015)
Holland, de Fransen en de staatskas
Op 11 oktober 1811 is bij keizerlijk decreet besloten voor de invoering van het kadaster.
Die keizer was Napoleon Bonaparte. Nederland was van 1795 tot 1810 een vazalstaat van Frankrijk. Vanaf 1810 tot 1813 heette ons land ‘het Koninkrijk Holland’ en was een onderdeel van het Eerste Franse Keizerrijk. De invoering van het kadaster had tot doel om alle gronden en gebouwen te belasten. Het betekende dat men het oude belastingstelsel ‘ de Tienden’ geleidelijk ging afbouwen. C. Blankestijn heeft hierover een uitgebreid artikel geschreven in HoetWas 11.3. Dat het nog niet zo eenvoudig was om over te schakelen blijkt uit het feit dat pas in 1941, 110 jaar later, ‘de Tienden’ voorgoed verleden tijd waren.
Het opmeten van de 1e kadasterkaart
In 1812 trok een legioen landmeters het land in om, volgens de ‘Reccueil Methodique’, een verzameling werkvoorschriften op Franse leest geschoeid, alle percelen, woeste gronden en gebouwen op te meten.
Bedenk dat alles te voet ging over veelal zandwegen die in najaar en winter slecht begaanbaar waren. Het leven buiten de stad is zeer beeldend beschreven in HoetWas 4.2.
De percelen werden aanvankelijk zeer nauwkeurig opgemeten. Elk knikje in een perceelrand werd aangetekend en later door de cartografen, handmatig, verwerkt in gravures. Van elk perceel en elke woning moest worden uitgezocht worden wie de eigenaar was. In de periode van 1811 tot 1832 dat er is opgemeten en beschreven, veranderde het perceel regelmatig van eigenaar. Door verkaveling bij aan- of verkoop was de perceel grootte ook geen vast gegeven. Huizen werden gebouwd of juist afgebroken.
In 1813 verloor Napoleon de slag bij Leipzig en trok zich terug uit Nederland, behalve uit Maastricht en Delfzijl, deze 2 vestingen werden pas in 1814 heroverd. Nederland stond nu op eigen benen. De meetwerkzaamheden voor het kadaster gingen door, zij het dat het werktempo aanzienlijk zakte. In 1825 kwam er weer belangstelling voor het kadaster door de invoering van het Burgerlijk Wetboek. In het Burgerlijk Wetboek was het hypothecaire stelsel geregeld met het kadastrale perceel als basis. Als voorbeeld: In Griekenland hebben ze nog steeds geen kadaster ingevoerd. Belasting wordt er geïnd middels de accijns op gebruiksgoederen. Deze nalatigheid gaat ze in het huidige Europese stelsel opbreken. Van 1825 tot 1831 is het grootste gedeelte van Nederland opgemeten. Een relatief korte tijd en dat is de kwaliteit vast niet ten goede gekomen!
Het centrum van Leersum anno 1824
Wat een geluk dat Leersum is opgemeten in de vroege periode, zodat we kunnen beschikken over zeer gedetailleerde kaarten. De kaart hiernaast laat o.a. de Michaëls kerk zien. Door de kerk lopen de lijnen van het meetnet. Naast staken in het veld waren kerken vaste meetpunten. Rechts van de voordeur van de kerk, op de zuidgevel, is een paspunt te zien die landmeters nog steeds gebruiken. Verder zien we het gebouw van King William met de schuur. King William was rechtsgebouw, herberg en boerenbedrijf, te zien aan de hooibergen. Na 1813 zijn objecten, zoals hooibergen, niet meer verwerkt in de kadasterkaart. Het aantal hooibergen kan een indicatie zijn van de omvang van de veestapel van de eigenaar.
Het landmeten is klaar!
In 1832 is de kadasterkaart een feit. Resultaat, een losbladig kaartsysteem van meer dan 17.000 kaarten. Deze kaarten beslaan heel Nederland. Er zijn twee soorten kaarten: Minuutplans en Verzamelplans. Minuutplans zijn detailkaarten van een bepaald gebied. Hierop staat elk perceel met bijbehorend perceelnummer precies aangegeven.
De Verzamelplans zijn overzichtskaarten. Hierop kan je zien hoe meerdere Minuutplans op elkaar aansluiten.
De OAT’s
Bij de kaarten hoort een administratie die per perceel cq huis aangeeft wie de eigenaar is, waarvoor het gebruikt werd, wat de oppervlakte was en hoe het door de belasting werd aangeslagen.
De perceeladministratie staat opgetekend in boeken die ‘oorspronkelijk aanwijzende tafels’(OAT’s) heten. Voor ons leken komen er soms vreemde beschrijvingen in voor van objecten. Wat te denken van: Schaapskooij als bouwland, steeg als weiland of visvijver als bouwland. In het eerste geval kan ik me zo voorstellen dat het een schaapskooi betrof die geplaatst was midden op de heide en ver van de boerderij. Een soort seizoens onderkomen, zodat de schapen niet elke avond terug moesten over de schapendriften naar het dorp. De kooi was van eenvoudige makelij en men wilde een dergelijk bouwwerk niet te zwaar aanslaan. Het werd dus aangeslagen als bouwland, iets hoger dan de omringende heide. Leuker kunnen we het niet maken! Dan zijn er ook nog beschrijvingen van landgebruik die we heden ten dage niet meer kennen. Bleekveld, driest, plaisirbosch, tolhuis, woeste grond, heijdesporen en uitgebaggerd veen zijn voorbeelden hiervan.
Vroeger was alles anders
Het heeft me enkele jaren gekost om de kaarten te digitaliseren en de gegevens in te voeren in een database. Voor een kartograaf en liefhebber van historie was dat zeker geen straf. Toen die klus geklaard was kon ik met een enkele muis’click’ zien wie b.v. de eigenaar was van een perceel of huis. Ook is het mogelijk om een lijst te maken van de beroepen van de eigenaren. Te begrijpen is dat daar geen kassajuffrouw tussen zit, maar wel een arbeider, bakker, bouwman, bouwvrouw, dagloner, klompenmaker, koopman, metselaar, olijslager, rentmeester, schoolmeester, tabaksplanter, timmerman, tolgaarder, winkelier en een wolkammer. Bijna allemaal beroepen die te maken hebben met de eerste levensvoorwaarden als eten, kleding en onderdak. Leersum had geen winkelcentrum zo als we dat nu kennen. De ‘winkels’ stonden verspreid in het gebied wat we nu Leersum-Zuid noemen. Verder kon men nog meel kopen bij de molenaar aan de Bremweg en iets verder aan deze zelfde weg was nog een winkel in ‘de Verezijk’.
Verschil moet er zijn.
Er zijn luxe paarden en werkpaarden, dat is nog nooit anders geweest. Cornelius van Appeldoorn behoorde bij de werkpaarden. Zijn bezit liep van de Rijksstraatweg tot het Bovenpad en bestond uit 1 huis met erf, 3 percelen bouwland van totaal 0,6 hectare en een stukje van de Middelweg. Al met al te weinig om van te leven en te veel om aan dood te gaan, zeker als je ook nog 11 kinderen te eten moet geven. Nee, dan had de adel het een stuk beter. Zij bezaten grote delen van Leersum en Darthuizen. Ze waren dan ook de grootste werkgevers. Wouter Hendrik van Nellesteijn, de bewoner van kasteel Broekhuizen, bezat: 55 huizen, 12 schapenstallen, 13 boomgaarden, 15 tuinen, 23 lanen, een steegje, 18 wegdelen, een terras, een menegerie, 5,6 ha plaisirbos, 2,6 ha aan wildbaan, 10 waterpartijen, bijna 100 ha bos, 152 ha bouwland, 27 ha weiland en 6 ha heijde. Darthuizen was bijna in zijn geheel van Wouter Hendrik. Zijn vader had, na een ongelukkig huwelijk met Cornelia Adriana Maria van Bronckhorst, geen zin meer in de rompslomp van zoveel bezit. Hij liet het aan zijn zoon na en trok zich, met zijn huishoudster Fijtje, terug op villa ‘Nieuw Broekhuizen’, hoek Broekhuizerlaan en Rijksstraatweg. Thans heet het “Dartheide’. Zo zie je maar ‘veel’ maakt ook niet gelukkig.
Het landschap verandert
Een schaapherder, zou die gelukkiger zijn geweest? Zijn schapen klaagden in ieder geval niet, heide was er zat. De Heuvelrug was overdekt met heide, bijna geen boom te bekennen. In onderstaande grafiek zien we van een 4-tal grondgebruikstypen het areaal in hectares. De staven links geven het grondgebruik aan in 1824, rechts daarvan die van nu. Het landschap is totaal veranderd. Loofbos werd aangeplant op de nattere delen, daar waren de landgoederen met hun waterpartijen. Met naaldhout, wat gebruikt werd in de mijnen, legde men o.a. het stuifzand vast. De komst van kunstmest luidde het einde in van de heide. Immers schapenmest was overbodig geworden . En dan te bedenken dat er 33 schaapskooien waren in Leersum en 20 schapenhokken. Gelukkig zijn er nog een aantal fraaie exemplaren over.
Dan blijft er de vraag over waarom bouwland geleidelijk overgegaan is in weide. Had dat te maken met drainage, inklinking, hogere inkomsten vanuit de veeteelt? Er blijft gelukkig nog genoeg uit te zoeken.
Tot zover het e.e.a. over het ontstaan van de Minutenplans en de OAT’s. Nu ging een wereld voor me open. Leersum was niet langer het saaie lint dorp met een mooie slijterij en kerk. Leersum barst van de historie! Ik pakte de fiets, de camera en een notitieblok en ben gaan rondtoeren. Welke huizen uit die tijd staan er nog en hoe is de conditie. Het werd een ware ontdekkingstocht. Wie waren de eigenaren en hoe zagen hun gezinnen eruit. Zijn er nog aktes of andere wetenswaardigheden te vinden van hen. Op een enkeling na heb ik ze allemaal kunnen traceren. Dit is bijna voltooid en de volgende stap is om deze kennis onder te brengen in een website. Misschien komt er nog wel eens een boekje met een fietsroute langs alle historische plekken. Nog steeds heb ik geen historisch archief van binnen gezien.
Bronnen
A.M. Molen; Een kwaliteitsvergelijking tussen de Minuut- en GBKN kaart van Barneveld; NGT Geodesia; 1987
Hans Lägers en Meta Prins-Schimmel: Leersum, Geschiedenis en architectuur; ISBN 90-6720-222-3; Zeist 2000.
C. Blankestijn; De Tienden; Hoetwas 4.2 en Leersum 1815 (2); HoetWas 11.3
Kwartaalblad van de Historische Vereniging Leersum
en verder op Internet:
De Leefomgeving, HisGis, WatWasWaar, Franse tijd in Nederland; Wikipedia