Verder is één van de grootste hinderpalen voor de ontwikkeling van een nederzetting tot een gezellig dorp, de eeuwenlang durende plaag van de slechte wegen.
Des zomers zijn het stuivende zandwegen, steeds los gewoeld door verschil in breedte van de vele diepe karresporen. Ook het paard met zijn diep in het wegdek doortrappende voorvoeten hielp de zandlaag mede los houden. Als verbetering heeft men toen weleens een smal klinkerpad op het midden van de weg aangebracht, het paardenspoor genoemd. Wie herinnert zich niet die stuivende zandweg naar Leersum. In het najaar werd deze weg door herfstregens één waterplas. Karresporen lagen in het midden van de weg.
Vaak waren deze echter diep, zodat de voerlui er de voorkeur aan gaven buiten de karresporen te rijden, waardoor ze de wegen nog meer bedierven. Bij vorst werden deze randen van de sleuven zo keihard dat als men in zo’n spoor terecht kwam een valpartij het gevolg was. Vroor het niet, dan stonden de sporen vol water en door elke kar of wagen werd de donkere modder eruit gegooid. Het verharden van de wegen met zand werd later vervangen door grind. Ik heb gelezen, dat men voor het verbeteren van de wegen een ,,wegeneg” gebruikte om de stegen en wegen gelijk te kammen. In 1700 was het verplicht dat ieder dorp of iedere buurt zo’n ,,eg” bezat. In de winter was het geen doen om door de grote kuilen of plassen van een veel gebruikte weg heen te komen. Als het vroor maakten de bevroren bobbels en plassen het onmogelijk dit te doen. Voetgangers liepen niet door de karresporen, zij zochten hun weg ernaast. Zo ontstond naast de weg een voetpad, dat beter begaanbaar was. Ook liepen er wel afzonderlijke voetpaden van buurten naar verre dorpen, waar men ging kerken, Het
Kerkpad”.
Cor Sobel 1899-1984
In een stuk over de heideverdeling lezen wij: Dat een aantal wegen gemeenschappelijk zal
blijven tussen de deelgerechtigden. Gelijk ook in eigendom gemeen blijven tot gebruik als vroeger de grond van alle de lanen, stegen en wegen. Dit betekent, dat de eigenaar van het Huis te Maarsbergen alle voorhanden zijnde lanen, stegen en wegen zal mogen beplanten “ten zijne plezíere”.
Het beplanten van de berm met opgaand geboomte, mocht dan ten pleziere aan den grondHeer zijn., voor de zand.- en grindwegen zelf is het een groot nadeel. Ten eerste drogen ze Zeer langzaam op, ten tweede blijft de hal, de vorst er veel langer in, en ten derde en dit is zeker het ergste heeft men last van het zogenoemde lekken der kruinen. Dit lekken holt het wegdek van grintwegen uit, doordat steeds op dezelfde plek het water neer druppelt. 7)